Kans op een dreigende chaos in Suriname

van der san eugene

Wanneer de heersende situatie met name het sluimerend gemorrel en de onvrede met betrekking tot de gang van zaken in het land zich blijft manifesteren de komende weken, moet het niemand verbazen als er tegen de maand mei uit balorigheid een uitbarsting plaatsvindt.

Daarom is voor De Nationale Assemblee de tijd rijp om overeenkomstig haar bevoegdheid binnen het staatsbestel, mede als bestuursorgaan, zorg te dragen voor herstel van de chaotische situatie binnen de uitvoerende macht.

Het valt niet te ontkennen dat binnen het dagelijks bestuur de openbare orde danig wordt verstoord door de gezagsdragers en het ambtelijke apparaat vanwege hun ondoordacht handelen waardoor de gemeenschap steeds of voortdurend in verwarring wordt gebracht.

Zoals de kaarten nu liggen, ongeacht het motief van de klokkenluider, zal het openbaar ministerie (OM) met de voorlopige bewijsstukken een aanvang moeten maken met een onderzoek, al is het alleen maar om aan te tonen dat de samenleving niet moedwillig wordt bespeeld, zoals sommigen beweren en denken dat deze kwestie van de Panama case met een sisser zal aflopen.

Voor de verhoudingen binnen de Republiek Suriname zal dit geen goed teken zijn als dit schandaal dat reeds langer dan vijf maanden de gemoederen in politiek Suriname bezighoudt met een sisser afloopt.

Voor onze rechtsstatelijkheid is het van belang dat deze Panama case op een ordentelijke wijze ten einde komt. Daarom is het gewenst dat het OM zo snel mogelijk deze kwestie onderzoekt en vaststelt of er aanleiding bestaat gebruik te moeten maken van “Wet in Staat van Beschuldigingstelling Politieke Ambtsdragers (zoals gewijzigd bij S.B. 1992 no. 38)”.

Afhankelijk van deze fase van het onderzoek zal blijken of De Nationale Assemblee (D.N.A.) in stelling moet komen. Er vanuit gaande dat D.N.A. overeenkomstig de hoger aangehaalde wet in actie moet komen zal binnen negentig dagen na de indiening daarvan een besluit genomen moeten worden.

Indien onderzoek buiten de Republiek Suriname moet plaatsvinden, wordt deze termijn door D.N.A. verlengd tot honderdvijftig dagen.

Vervolgens is een cruciaal moment in deze kwestie, het moment waarop de commissie van onderzoek van D.N.A. de vordering genoegzaam toegelicht acht en verslag uitbrengt aan D.N.A. over de daarbij aangevoerde feiten.

Dan bepaalt artikel 10 “De Nationale Assemblee beraadslaagt en besluit omtrent de vordering tot het in staat van beschuldiging stellen van de betreffende politieke ambtsdrager in een vergadering overeenkomstig artikel 83 leden 1 en 2 van de grondwet en overeenkomstig de procedure voor beraadslaging en het nemen van besluiten neergelegd in haar Reglement van Orde”. Onmiddellijk hierna, afhankelijk van de beslissing van D.N.A.

indien het verzoek van de procureur-generaal (PG) wordt ingewilligd, is de betrokken politieke ambtsdrager die in functie is, van rechtswege in zijn functie geschorst totdat hetzij het openbaar ministerie van verdere vervolging heeft afgezien, hetzij doordat hij door de rechter buiten vervolging is gesteld, dan wel voor de feiten ter zake waarvoor hij vervolgd wordt in hoogste instantie is vrijgesproken.

Het een en ander moet uiterlijk binnen 90 dagen of 150 dagen plaatsvinden. Indien eind maart wordt ingediend dan zijn we tot juni/augustus nog zoet met deze case in Suriname.

Voortschrijdend inzicht binnen het rechtsstatelijk denken.

Naar aanleiding van mijn stellingname in het programma INTERACTIEF vrijdag j.l. dat de president ingevolge artikel 148 van de grondwet luidende: “De Regering bepaalt het algemeen vervolgingsbeleid.

In het belang van de staatsveiligheid kan de Regering in concrete gevallen aan de Procureur-Generaal bevelen geven met betrekking tot de vervolging”.

Middels dat Regeringsbesluit zoals vervat in (S.B. 2023 no. 106) artikel 6 zijnde de bevoegdheid van de president, kan hij deze zaak ook buiten verdere vervolging doen stellen.

Uit het bovenstaande blijkt dat ook de procureur-generaal op eigen kracht kan beslissen om van verdere vervolging af te zien, artikel 11 lid 3 “Wet in Staat van Beschuldigingstelling Politieke Ambtsdragers”, dus ook nadat D.N.A. de politieke ambtsdragers in staat van beschuldiging heeft gesteld.

Met andere woorden, zowel de president kan voor het onderzoek is afgerond als de procureur-generaal nadat D.N.A. in staat van beschuldiging heeft gesteld de kwestie met de wet in de hand buiten proces doen belanden.

Mijn opmerking is in het kader van het rechtsstatelijk denken gebaseerd op een onnodige chaos in het land creëren door de Pan American-case waarbij inderdaad bestuurlijke misslagen zijn gepleegd die beleidsmatig beoordeeld meer door onwetendheid en naïviteit tot stand zijn gekomen.

Echter zijn in onze recente geschiedenis soortgelijke beleidsbeslissingen door de rechter in eerste instantie gekwalificeerd als zijnde ernstige misdrijven waarbij de staat is benadeeld ingevolge de anti-corruptiewet.

Omdat deze zaak binnen vrouwe Justitia nog niet definitief is afgehandeld, volstaan wij hiermee.

Wat is er nu aan de hand?

Een projectontwikkelaar had met de vorige regering een overeenkomst in het kader van een woningbouwproject. Binnen die overeenkomst zijn bepaalde afspraken vastgelegd.

Na de regeringswisseling ergens in 2021 komt de projectontwikkelaar in contact met de regering die bezig is met het ontwikkelen van een beleid m.b.t. het bouwen van woningen voor de middenklasse en minder draagkrachtigen.

Intussen had de projectontwikkelaar de overeenkomst met de vorige regering reeds afgerond en meer gebouwd dan was overeengekomen.

Bijkans alle woningen op het project 561 zijn verkocht en geleverd voor een bedrag van tussen de US$ 34.000,- en US$ 36.000,- per stuk. De ontwikkelaar heeft economisch goede zaken gedaan. De afspraak was om uit de groep van 561 gebouwde woningen 20 stuks ter beschikking te stellen van het fonds.

De overeenkomst met de vorige regering verplicht tot naleving en strekt tot een verbintenis “een rechtsband tussen twee of meer partijen, welke tot gevolg heeft dat een partij verplicht is om te presteren (de debiteur) en de ander tot deze prestatie gerechtigd is (de crediteur)”.

Hier hebben wij te doen gehad met een verbintenis ontstaan uit de overeenkomst. Derhalve kon de crediteur op grond van de beleidsinzichten van deze regering, in het kader van het bouwen van woningen voor de lagere inkomensgroepen uit hoofde van de morele plicht ten aanzien van de projectontwikkelaar die bijkans 90% van de overeenkomst reeds had nageleefd, deze waarderen.

Op grond van deze opgeleverde prestaties was de aanleiding daarom de projectontwikkelaar die hierdoor mede heeft bijgedragen aan de beleidsvisie van deze regering die het bouwen van woningen tot haar prioriteitsgebied rekent, voor de getoonde inspanning en uitgaven te belonen, dan was voldaan aan “een natuurlijke verbintenis” n.l. het doen van een betaling waartoe men zich moreel verplicht voelt”.

Deze kwestie was dan te goeder trouw opgelost en de minister was niet in opspraak geraakt met zijn geweldige kennis.

Nu is er sprake van een onverschuldigde betaling door een nieuwe overeenkomst te gaan sluiten met de betrokkene onder toekenning van een bedrag groot bijkans $ 8.000.000,- terwijl alle woningen (561) zijn verkocht en geleverd.

Omdat het een onverschuldigde betaling is, zal het bedrag teruggestort moeten worden in ’s lands kas tenzij de projectontwikkelaar de financiële meeropbrengst onder de kopers van de woningen naar evenredigheid verdeelt, zodat de overheid uit hoofde van haar woningbouwbeleid deze vorm van afhandelen als een verkapte subsidie kan opbrengen in de comptabele regels.

Zo wordt deze kwestie uit de strafrechtelijke sfeer gehaald en kunnen wij gespaard blijven van allerlei onthutsende ontdekkingen, tenzij D.N.A. alsnog positief reageert op het te verwachten verzoek van de P.G. om de betrokken politieke ambtsdragers die hier een scheve schaats hebben gereden in staat van beschuldiging te stellen.

Indien het wordt afgewezen, kan uit jurisprudentie door een nieuwe Assemblee worden geput om dan deze gewezen politieke ambtsdragers alsnog te vervolgen.

Tenslotte: Met betrekking tot de verontwaardiging van Hikmat van mijn voorstel over de toepassing van artikel 148; ter geruststelling, deze bepaling wordt door de minister van Justitie van Nederland, dagelijks gehanteerd en behoort tot haar bevoegdheid. Overigens, op grond van artikel 145

Van onze grondwet, is het openbaar ministerie met uitsluiting van elk ander orgaan verantwoordelijk voor de opsporing en belast met de vervolging van alle strafbare feiten.

Dientengevolge is het niet mogelijk voor wie dan ook hier in Suriname om bewijs te verzamelen ten behoeve van het openbaar ministerie. Rechtsstatelijk is het niet mogelijk.

Wij hebben geen verzen uit de Koran nodig om ons te kwijten van de taak die wij op ons hebben genomen, maar volgen gestaag onze kennis en geweten. Via crucis, via lucis! De weg van het kruis is de weg naar het licht.

Eugène van der San